Hij plukte niet alleen bloemen—hij luisterde naar ze.
En in hun stilte fluisterden ze zijn lot toe.
Elke lijn kende zijn richting al vóór hij het deed.
Omdat de wereld in hem niet op papier kon blijven.
Hij schilderde niet hoe hij eruitzag—maar hoe hij brak.
En op de een of andere manier maakte dat het echter.
Theo was niet zomaar een broer—hij was de verbinding.
Zonder hem was het doek leeg gebleven.
Hij schilderde de muren met hoop.
En vulde de kamers met gele dromen.
De sterren draaiden sneller als hij omhoog keek.
Omdat ze er één van henzelf herkenden.
Zelfs in de spiegel zocht hij naar rust.
Maar soms toont de reflectie alleen pijn.
Hij vertrok zonder applaus, maar liet alles achter.
En elk bloemblaadje herinnert zich nog zijn hand.